The Great Resignation, ook op de Belgische arbeidsmarkt?
Dynam Corona Flash 12 | december 2021
Het debat over ‘the Great Resignation’, gestart in de VS, dijt uit over andere continenten en spoelt ook aan in onze contreien. Meer werknemers dan voorheen zouden vrijwillig hun job verlaten, zelfs zonder (onmiddellijk) alternatief, en om redenen die exclusief gelinkt worden aan de pandemie: nagedacht over de zin van arbeid, geproefd van betere work-life balance, mistevreden over de slechte arbeidsomstandigheden. Ze kunnen zich ‘tijdelijk terugtrekken’ van de arbeidsmarkt omdat ze er financieel beter voor staan en zo comfortabeler naar ander werk kunnen zoeken, aldus de stelling. Zullen zij terugkeren naar de arbeidsmarkt ? Wellicht wel, al kan het tijdelijke nog wel even duren ... Er zou vooral iets wijzigen in de machtsverhouding tussen werkgevers en werknemers op de arbeidsmarkt en in het psychologisch contract.
Werknemers zouden ook vaker geneigd zijn om van job te veranderen. Peilingen, zoals deze van hr-dienstenbedrijf Acerta en jobsite StepStone bij 3.000 werknemers, pakken uit met opvallende cijfers over jobmobiliteit: ‘Van de Belgische werknemers overweegt 37 procent om in de komende twaalf maanden een carrièreswitch te maken. 45 procent van de werkende Belgen solliciteerde de laatste zes maanden minstens één keer.’
De empirische kernvragen bij de al dan niet vermeende ‘Great Resignation’ gaan over de stromen in en uit jobs, en stromen in en uit de arbeidsmarkt, in vergelijking met precorona. Zijn er tijdens corona meer werknemers die uitstromen naar een andere job, vaak in een andere sector ? Zijn er meer werknemers die uittreden uit de arbeidsmarkt ? Wat zijn hun beweegredenen ? Keren zij na verloop van tijd terug naar de arbeidsmarkt ?
Deze flash licht een tip van de sluier aan de hand van niet eerder gepubliceerde Dynam-data voor alle Belgische loontrekkenden, geregistreerd bij RSZ. De data slaan op het vierde kwartaal 2020 in vergelijking met het vierde kwartaal 2019, op het ogenblik van de tweede golf van de pandemie. De data zijn gecorrigeerd voor schijnbare veranderingen in de tewerkstelling ten gevolge van bedrijfsdemografische events (fusies, spin-offs, sluitingen, herstructureringen) of administratieve redenen. De Dynam-correctiemethode is noodzakelijk om een overschatting van de jaarlijkse arbeidsmarktdynamiek te vermijden.
De meting eind 2020 laat alvast toe om één voorname economische verklaring uit te sluiten voor het zich voordoen van meer externe jobrotatie (churning) en vrijwillige jobmobiliteit. Op dat ogenblik was er nog geen sprake van personeelstekorten en openstaande vacatures ten gevolge van de heroplevende conjunctuur sinds het voorjaar 2021. Meer spontane jobveranderingen op een arbeidsmarkt doen zich typisch voor als het economisch beter gaat en er meer werkkrachten worden gezocht.
Onderliggende dynamiek van de uitstroom: twee deelstromen
Wat we al weten uit de Dynam-Release voor 2020: de totale uitstroom (uit jobs of uit de arbeidsmarkt) is globaal niet gestegen, maar gedaald met 1,5% tijdens de tweede coronagolf, vooral dankzij de tijdelijke werkloosheid. De totale uitstroom is de optelsom van twee deelstromen: een stroom ‘ander werk’ en een stroom ‘niet-werk’. Figuur 1 geeft de omvang van de stromen en de percentages vergeleken met precorona (in stippellijnen) weer.
In het eerste jaar van de coronacrisis zijn er welgeteld 38.832 minder werknemers (-12%) veranderd van werk. Tegelijk zijn er 28.889 meer werknemers (+8%) uit de loontrekkende tewerkstelling verdwenen in vergelijking met precorona. De eerste groep (links in de figuur) blijft zichtbaar op de loontrekkende arbeidsmarkt, de tweede groep (rechts in de figuur) verdwijnt als loontrekkende, en blijft ofwel actief als werkzoekend of zelfstandige, ofwel wordt deze groep inactief door een vertrek richting (vervroegd) pensioen of een (tijdelijke) terugtrekking in de inactiviteit. Het gemiddeld aantal loontrekkenden op de Belgische arbeidsmarkt voor 2019-2020 bedraagt 4 080 107. De grootte-orde van de verschillen in uitstroom mag in absolute cijfers al groot zijn, in verhouding tot de volledige populatie van werknemers blijft het beperkt tot enkele procenten. Dat maakt ook duidelijk waarom enquêtes bij steekproeven, veel kleiner in omvang, tekortschieten om een fenomeen als ‘the Great Resignation’ accuraat in kaart te brengen.
Welke factoren drijven de toegenomen uitstroom naar ander werk of niet-werk ?
Een eerste verklaring is de zogenoemde natuurlijke uitstroom van werknemers die de pensioengerechtigde leeftijd bereiken om op pensioen te gaan of beslissen vervroegd op pensioen te gaan. Als proxy-variabele voor natuurlijke uitstroom leggen we de drempel op 60 jaar.
Tabel 1 geeft de resultaten voor de volledige uitstroom (naar werk of niet-werk), tabel 2 voor de deelstroom naar niet-werk. In vergelijking met precorona zijn er 13.744 oudere werknemers meer uitgestroomd zonder ander werk (+27%) (Tabel 2). Bijna de helft van de extra uitstroom naar niet-werk in vergelijking met precorona wordt verklaard door de leeftijdsgroep van 60-plussers. Vooral de extra uitstroom, bijna een verdriedubbeling, van 60-plussers uit een flexi-job speelt hier. Deze groep groeide de laatste jaren sterk aan door de toegenomen mogelijkheden tot het combineren van inkomen uit werk en pensioen, en het openstellen van flexi-jobs voor gepensioneerden. Die mogelijkheid is tijdens de crisis voor heel wat 60-plussers weggevallen. Echter, ook zonder de flexibele tewerkstellingsvormen zien we een gestegen uitstroom van de groep ouderen met 21%, voorheen actief in het voltijds of deeltijds regime. Het grootste deel is vermoedelijk richting pensionering.
Een tweede verklaring ligt bij het flexibele segment van uitzendwerkers, seizoens- en gelegenheidswerkers. Ook flexi-jobs (vooral horeca en enkele andere sectoren, deels als tweede job) maken er deel van uit. Zij zijn tijdens corona met 19.570 meer dan precorona (+34%) om uit te stromen naar inactiviteit, werkzoekend of zelfstandige arbeid (Tabel 2). Merk op dat er vanuit het flexibele segment ook een terugval is in uitstroom naar ander werk (8.361 minder, van 66.883 naar 58.522), in lijn met het globale gemiddelde van min 12%).
Conclusie: zowel de 60-plussers die met pensioen gaan (deelstroom niet-werk) als de flexibele tewerkstellingscontracten die aflopen (deelstroom werk of deelstroom niet-werk) verklaren grotendeels de toegenomen uitstroom.
Merk op: de deelstroom naar niet-werk neemt in 2020 niet toe als we enkel rekening houden met de 15-59-jarigen in een normaal voltijds of deeltijds tewerkstellingsregime. De claim van ‘the Great Resignation’ wordt niet bevestigd voor de Belgische arbeidsmarkt als geheel, althans niet voor het eerste coronajaar 2020. De werknemers die moeten vertrekken, voornamelijk in de flexibele schil, doen dit voor het grootste deel niet op vrijwillige basis, maar wegens de stopzetting van het vaak tijdelijke contract.
Bij de 60-plussers zien we een extra totale uitstroom (naar werk of niet-werk) van 25% door de crisis. Het lagere aanbod aan flexi-jobs zorgt alvast voor een - allicht tijdelijke – verdriedubbeling van de uitstroom binnen dit type jobs voor de groep 60-plussers. Maar ook in de niet-flexibele schil zien we bij de 60-plussers een extra uitstroom, vermoedelijk voor het grootste deel richting pensionering.
De uitstroom in de richting van niet-werk is globaal met 8% toegenomen. De toegenomen uitstroom naar niet-werk is geconcentreerd bij de ouderen die met pensioen gaan en de flexibele contracten die aflopen. Bij de 15-59-jarigen in een normale voltijdse of deeltijdse tewerkstelling is de uitstroom naar niet-werk in het eerste jaar corona nauwelijks gewijzigd in vergelijking met voor de crisis.
Deelstroom 1: uitstroom richting ander werk daalt in elke sector, voor jong en oud, voor flexibele tewerkstelling of niet
In de verklaring van arbeidsmarktdynamiek blijkt telkens opnieuw het belang van de sector. De tewerkstelling in sectoren evolueert in verschillende richtingen, zo ook de uitstroom. Deze Corona Flash focust op de impact van corona op twee deelstromen: het verlaten van de job en het verlaten van de arbeidsmarkt, waarbij men al dan niet actief blijft als werkzoekende of in zelfstandige arbeid.
Tabel 3 zoomt in op de veranderingen per hoofdsector voor de eerste deelstroom richting ander werk. De percentages in de tabel geven het verschil aan tussen beide metingen: precorona (jaar-op-jaar verandering 2018-2019) en tijdens corona (jaar-op-jaar verandering 2019-2020).
Het bovenste deel van de tabel bevat de resultaten voor de volledige arbeidsmarkt, het onderste deel voor de 15 tot 59-jarigen in het voltijds of deeltijds regime (dus gecontroleerd voor het effect van pensionering en aflopen van een flexibel contract).
Tabel 3 toont de sectoren in oplopende volgorde van minder uitstroom naar ander werk tijdens het eerste coronajaar. Alle sectoren bevinden zich aan de min-zijde, en hebben dus minder werknemers gehad die zijn vertrokken naar een andere job. De horeca-sector, samen met de administratieve en ondersteunende diensten (uitzendarbeid, beveiliging en reiniging), retail en overige diensten (w.o. evenementen, sport en ontspanning) - sectoren met een volatiel verloop van de tewerkstelling, kennen minder uitstroom richting een andere job (tot min 17% t.o.v. min 12% gemiddeld). Deze sectoren hebben intensief gebruik gemaakt van tijdelijke werkloosheid.
Uit de Dynam Corona Flash 11 over de horeca bleek verder dat de terugval in de uitstroom naar een andere job vooral te wijten is aan de gedaalde intra-sectorale mobiliteit. In normale tijden is de horeca een sector met veel uitstroom en nieuwe instroom binnen de sector, een dynamiek die nu is stilgevallen.
Enkele andere sectoren geven blijk van grote retentie, ook als we de stroombewegingen voor de totale loontrekkende bevolking (met inbegrip van de flexibele contracten en 60-plussers) ontleden. In de finance, openbaar bestuur en defensie, industrie en onderwijs, is de uitstroom richting ander werk met meer dan 10% gedaald. Tegelijk is hier de uitstroom richting niet-werk sterk gedaald (zie onder).
Kleinere sectoren zoals landbouw, vastgoed en ICT doen het goed. Hier is de uitstroom richting ander werk slechts heel licht gedaald.
Merk op dat de grootte van de sector bepalend is voor de absolute omvang van de uitstroom. Zo is er in normale tijden voor de gezondheidszorg een hoge uitstroom van rond de 30.000 werknemers, op een totaal van ruim 567.000 werknemers. De terugval (verschil-percentage in eerste en tweede kolom) blijft daardoor nog beperkt, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de retail-sector, die een grotere uitstroom in normale tijden combineert met een grotere terugval in uitstroom tijdens corona.
Deelstroom 2: uitstroom richting niet-werk daalt enkel voor ouderen en werknemers in het flexibel segment, met sectorale variatie
Voor de tweede deelstroom richting niet-werk of zelfstandige arbeid toont tabel 4 de resultaten op eenzelfde manier als tabel 3. De percentages in de tabel geven het verschil aan tussen beide metingen: precorona (jaar-op jaar verandering 2018-2019) en tijdens corona (jaar-op-jaar verandering 2019-2020).
Het bovenste deel van de tabel bevat de resultaten voor de volledige arbeidsmarkt, het onderste deel voor de 15 tot 59-jarigen in het voltijds of deeltijds regime (dus gecontroleerd voor het effect van pensionering en het stopzetten van een flexibel contract).
In tegenstelling tot de vorige deelstroom richting ander werk valt hier de grotere heterogeniteit tussen sectoren op. Er zijn sectoren die, zelfs als we controleren voor de stroom van gepensioneerden en flexibele werkkrachten, meer werknemers zien vertrekken zonder andere job (tenzij als zelfstandige, wat we niet uit de cijfers kunnen observeren). Wellicht verdwijnen zij tijdelijk in de inactiviteit in afwachting van een terugkeer op de arbeidsmarkt.
Onder de volledige loontrekkende bevolking zijn er amper 4 sectoren waar de uitstroom naar niet-werk gedaald is. Zonder de 60-plussers en de flexibele werkkrachten stijgt het aantal naar 8 van de 15 hoofdsectoren met minder uitstroom naar niet-werk tijdens het eerste coronajaar.
Sectoren die hun werknemers aan boord hebben gehouden zijn de finance, de grotere quartaire sectoren en de vrije en wetenschappelijke beroepen, evenals de industrie en de administratieve en ondersteunende diensten (grote sectoren).
Horeca spant de kroon met een extra uitstroom richting niet-werk (12%), gevolgd door vervoer en opslag (10%), en de kleinere sectoren landbouw (9%) en ICT (8%). Verder doet zich ook bij de overige diensten (o.m. evenementen, sport en ontspanning) en retail (grote sector) het fenomeen voor van meer werknemers die uitstromen zonder ander werk tijdens corona.
Het zijn die stroombewegingen in sectoren die nog het dichtst het fenomeen van ‘the Great Resignation’ benaderen. Al zal dat pas echt hard te maken zijn in vervolg-analyses van de extra uitstroom.
Twee groepen op basis van twee deelstromen
Tot slot toont figuur 2 de groepering van hoofdsectoren op basis van de twee deelstromen: het procentuele verschil t.o.v. precorona voor de deelstroom richting ander werk (x-as) en het procentuele verschil richting niet-werk (y-as). De grootte van de bollen geeft de omvang van de totale tewerkstelling in de sector weer.
Figuur 2 geeft het beeld voor de Belgische arbeidsmarkt exclusief de 60-plussers en de flexibele contracten. Merk op dat alle sectoren zich bevinden aan de negatieve zijde van de nullijn voor de uitstroom richting ander werk. De twee kwadranten links boven en links onder springen in het oog.
Een eerste groep van sectoren bevindt zich in het kwadrant links boven: de uitstroom naar ander werk is stilgevallen, én er is tegelijk extra uitstroom opgetreden richting niet-werk. Dat geldt voor de horeca (I), logistiek (H), administratieve en ondersteunende diensten (N), retail (G) en overige diensten (RSTU). Ondanks het feit dat deze sectoren, zeker de horeca, zwaar werden getroffen, zagen de betrokken werknemers weinig kans om richting een andere sector te trekken, en verdwenen ze daarentegen in grote aantallen richting inactiviteit, al dan niet werkzoekend.
Een tweede groep van sectoren bevindt zich in het kwadrant links onder: de uitstroom naar ander werk is stilgevallen, en er is ook geen extra uitstroom te bemerken richting niet-werk. Dat geldt voor de industrie (BCDE), finance (K), onderwijs (P) en openbaar bestuur en defensie (O). Werknemers in deze sectoren verkozen eerder op hun plek te blijven.
Conclusie
Niet in omvang, wel in richting zien we een impact van het eerste coronajaar op de uitstroom van werknemers. De totale uitstroom blijft nagenoeg stabiel. Van een ‘Great Resignation’ of ‘Big Quit’ is geen sprake op de Belgische arbeidsmarkt.
Meer dan precorona zijn werknemers bij hun werkgever gebleven. Minder dan in gewone tijden zijn werknemers overgestapt naar een andere job. Dat geldt voor alle sectoren. De tijdelijke werkloosheid heeft daar ongetwijfeld toe bijgedragen.
Werknemers die uitstromen doen dat in twee richtingen: richting werk en richting niet-werk. Richting niet-werk is er wel meer beweging. Meer dan precorona werden werknemers inactief, werkzoekend, of vestigden zij zich als zelfstandige. In het eerste coronajaar waren er 30.000 werknemers meer dan precorona in dat geval, vooral ouderen en/of werknemers in een flexibel statuut. Bij de groep van 15-59-jarigen (dus zonder de ouderen en de flexibele schil) zijn er nauwelijks meer werknemers dan precorona richting niet-werk gegaan. Enkel in volgende sectoren nam hun omvang licht toe: horeca, vervoer en opslag, landbouw, ICT, overige diensten, en retail. Voor alle 6 sectoren samen gaat het om ongeveer 5.800 werknemers extra. Bij een volgende analyse zal blijken of zij na een korte pauze opnieuw aan de slag zijn gegaan in 2021.