Werkgevers in de drie gewesten spreiden tijdelijke werkloosheid anders over hun werknemers
Dynam Corona Flash 10 | juni 2021
De laatste tijd verschijnen er meer en meer positieve berichten over het beginnende herstel van de Belgische arbeidsmarkt, volgend op de coronacrisis. Het aantal vacatures schiet opnieuw de hoogte in, een explosie van de werkloosheid blijft uit, de krapte op de arbeidsmarkt is terug van nooit weggeweest… Dit alles echter onder één belangrijk voorbehoud: de tijdelijke werkloosheid. Momenteel is de brede corona-regeling voor tijdelijke werkloosheid verlengd tot 30 september 2021. Tijdelijke werkloosheid blijft dan ook een goede barometer van de impact van de crisis op de arbeidsmarkt. Deze Corona Flash blikt terug op de eerste 13 maanden van de coronacrisis, en legt een focus op de gewestelijke verschillen, én gelijkenissen.
Welke impact heeft de crisis in elk van de drie gewesten in ons land? Voor de vergelijking tussen de gewesten zijn er twee indicatoren: het aandeel personen op tijdelijke werkloosheid en het gemiddeld aantal dagen per maand en per persoon. Beide indicatoren samen geven een vollediger beeld dan één enkele indicator. Dat geldt des te meer naargelang de arbeidsmarkt verbetert, en vele sectoren hun activiteiten opnieuw (normaal) kunnen hervatten.
Figuur 1 geeft voor de drie Belgische gewesten in het linkerdeel de evolutie van het aandeel tijdelijke werkloosheid ten opzichte van de totale loontrekkende tewerkstelling, de eerste indicator. Het rechterdeel bekijkt de evolutie van het gemiddeld aantal dagen tijdelijke werkloosheid per persoon, de tweede indicator. We bekijken telkens de werkplaats, niet de woonplaats, van werknemers. De tabel met de basisgegevens voor maart 2021 is onderaan in de methodologische noot toegevoegd.
In elke figuur contrasteert de evolutie tussen de drie gewesten. Bovendien vormen beide figuren ook elkaars contrast. Het contrast tussen het aandeel en het aantal dagen tijdelijke werkloosheid zagen we reeds in de beginmaanden van de pandemie (Corona Flash 6). De twee indicatoren blijven ook evolueren in omgekeerde verhouding: meer werknemers in het Vlaams Gewest, voor gemiddeld minder dagen per maand; minder werknemers in het Brussels Gewest, voor gemiddeld meer dagen per maand.
- De eerste indicator, het aandeel personeel op tijdelijke werkloosheid in de linkerfiguur, ligt zo goed als de volledige periode het hoogst in het Vlaams Gewest. In april 2020 viel bijna één op drie van het personeel (of 715 905 werknemers) dat in Vlaanderen actief is minstens één dag onder het stelsel. Ter vergelijking: in Brussel was dit met 123 414 personen ‘slechts’ 20,4%. Ook in maart 2021 spant het Vlaams Gewest nog steeds de kroon, met gemiddeld 8,6% van alle werknemers, gevolgd door het Waals Gewest met gemiddeld 7,9%. Het Brussels Gewest telde in maart 2021 nog 6,9% van alle werknemers. Over alle sectoren heen gezien is het grote verschil tussen de gewesten vrij sterk afgenomen. Het verschil tussen het Vlaams en het Brussels Gewest is sinds augustus 2020 wel opnieuw toegenomen (van 0,6 procentpunten tot 1,7 procentpunten).
- De tweede indicator, die van het gemiddeld aantal dagen, contrasteert scherp. Hier scoort over de hele periode het Brussels Gewest het hoogst, Vlaanderen het laagst. Het verschil blijft in april 2020 nog beperkt, maar loopt verder uit naarmate de pandemie evolueert. In maart 2021 zitten Brusselse werknemers die tijdelijk werkloos zijn gemiddeld 13,6 dagen per maand thuis van het werk, in het Vlaams Gewest is dat gemiddeld 9,7 dagen. Het Waals Gewest scoort met 10,7 dagen iets hoger dan het Vlaams Gewest.
Opvallend is verder dat in het Brussels Gewest de opname van tijdelijke werkloosheid en ook de terugval in het gemiddeld aantal dagen minder evolueert dan in het Vlaams en het Waals Gewest. De verschillen tussen de drie gewesten convergeren zo voor het aandeel werknemers op tijdelijke werkloosheid, maar divergeren voor het gemiddeld aantal dagen. Het is telkens in Brussel dat de daling het meest beperkt blijft, ongeacht de indicator.
Het Brussels Gewest kent de geringste daling van tijdelijke werkloosheid, door het grotere gewicht van de ‘nieuwe coronasectoren’
Zoals aan bod kwam in eerdere flashes (o.a. Corona Flash 6), blijft tijdelijke werkloosheid vooral in de ‘nieuwe coronasectoren’ op een hoog niveau hangen. Zowel het aandeel personeel als het gemiddeld aantal dagen tijdelijke werkloosheid blijft er aanzienlijk. Deze coronasectoren vormen een combinatie van zwaar getroffen tertiaire en quartaire diensten, die zwaar te lijden hebben onder de geldende corona-maatregelen. Ze zijn relatief nieuw in het systeem van tijdelijke werkloosheid zoals dat voordien al bestond. Hieronder vallen bovenal de luchtvaartsector (nace 51) en de reisbureaus (nace 79), die de hele crisisperiode een bijzonder hoge opname van tijdelijke werkloosheid laten optekenen. Daarnaast labelen we ook de sectoren die evolueren in een U-vorm als nieuwe coronasectoren (zie Corona Flash 9). Ze lieten tijdens de tweede coronagolf vanaf oktober-november 2020, door de verstrengingen, meer dan een verdubbeling van tijdelijke werkloosheid optekenen. Het betreft de horeca (nace 55-56), kunst en amusement (90-92), sport en ontspanning (93), reparatie van computers en consumentenartikelen (95) en overige persoonlijke diensten (96). Samen maken deze 7 sectoren met 182 142 werknemers amper 4,5% uit van de totale Belgische loontrekkende tewerkstelling. Wel staan ze in voor maar liefst 25,8% van alle tijdelijk werklozen in maart 2021, en zelfs 43,5% van het totale aantal dagen.
De tewerkstelling in het Brussels Gewest is sterk geconcentreerd in de tertiaire en quartaire diensten. Tewerkstelling in de industrie en bouw blijft eerder beperkt. Ook de ‘coronasectoren’ zijn relatief belangrijker voor de tewerkstelling in het Brussels Gewest dan in de andere gewesten. Deze zorgen bovendien voor een relatief groter aandeel tijdelijke werkloosheid dan in de andere gewesten. Dat blijkt uit figuur 2, berekend op basis van het gecumuleerd aantal dagen tijdelijke werkloosheid per gewest. Het gecumuleerd aantal dagen is de som van alle dagen over alle werknemers voor elke opeenvolgende maand sinds maart 2020. We maken een onderscheid tussen de coronasectoren (in het paars), en alle andere sectoren (in het blauw). De cumulatieve som van alle dagen tijdelijke werkloosheid per gewest geeft een indicatie van het reële verlies in de arbeidsvraag in elk gewest door de crisis. Voor de hele Belgische economie gingen in de eerste 13 maanden van de pandemie zo’n 71 000 000 dagen verloren.
Op het meest recente meetpunt, maart 2021, is de verhouding tussen het cumulatieve aantal dagen tijdelijke werkloosheid van de coronasectoren (paars) en de andere sectoren (blauw) beduidend groter in het Brussels Gewest. In het Vlaams en Waals Gewest is in maart 2021 ongeveer 1 op 4 van het cumulatieve aantal dagen gesitueerd in de coronasectoren. In Brussel is dit meer dan 1 op 3 (39%). De coronasectoren, die ook in maart 2021, met de toen geldende maatregelen, een groot beroep doen op tijdelijke werkloosheid, zorgen verhoudingsgewijs voor meer tijdelijke werkloosheid in Brussel.
Voor Brussel vermelden we zeker de horeca apart. Deze sector is hier goed voor meer dan 44% van het totaal aantal uitbetaalde dagen, over alle sectoren heen. Ter vergelijking: in het Vlaams en Waals Gewest ligt dit aandeel rond de 30%. Het wegvallen van het (internationaal) (zaken)toerisme en de pendel naar het gewest heeft gedurende de volledige crisisperiode een groot effect gehad op de horeca in Brussel. Bovendien is hier relatief meer tewerkstelling gesitueerd dan in de andere gewesten.
Algemeen ligt in het geheel van de coronasectoren het gemiddeld aantal dagen per persoon beduidend hoger dan in vele andere sectoren, en het aantal daalt ook minder snel. Dit verklaart alvast waarom de inzet op tijdelijke werkloosheid trager afneemt in Brussel dan in Vlaanderen of Wallonië.
Tijdelijke werkloosheid in de 15 hoofdsectoren evolueert anders in elk gewest
Vele sectoren op de regionale arbeidsmarkten hebben te lijden onder tijdelijke werkloosheid. Grosso modo zijn het dezelfde hoofdsectoren die over het hele land worden getroffen (Figuur 3). In de maand maart 2021 (lichtgrijze balk in figuur 3) staat het aandeel tijdelijk werkloze werknemers per sector nog steeds op een hoger peil dan de dalmaand (donkere balk, meestal september 2020), maar al veel minder hoog dan in de piekmaand (lichtblauwe balk, meestal april 2020).
In maart 2021 laat in elk gewest de horeca de sterkste groei in tijdelijke werkloosheid optekenen onder de hoofdsectoren, relatief vergeleken. Voor het Vlaams en Waals Gewest zijn de overige diensten (RSTU), waaronder evenementen, sport en ontspanning, en verzorging, de tweede sterkst getroffen sector. Ook de industrie, retail en vervoer en opslag scoren nog hoog. In het Brussels Gewest blijven naast de overige diensten eveneens de administratieve en ondersteunende diensten en retail relatief hoog. Al toont de figuur voor Brussel een eerder afgeslankte piramide, in vergelijking met Vlaanderen en Wallonië.
Figuur 2 toonde dat de ‘coronasectoren’ relatief voor meer tijdelijke werkloosheid in Brussel zorgen. Merk nu echter op dat het aandeel werknemers in tijdelijke werkloosheid in de coronasectoren niet per se piekt in Brussel, in vergelijking met de andere gewesten. Dat is duidelijk zichtbaar in figuur 3. Een mooi voorbeeld is de sector van de overige diensten (RSTU), met o.a. de evenementensector. In maart 2021 zit in Brussel nog ‘amper’ 10 % van het personeel op tijdelijke werkloosheid. In Vlaanderen en Wallonië liggen deze aandelen met respectievelijk 30 % en 24 % beduidend hoger. De volgende figuren diepen de verschillen per sector tussen de gewesten verder uit.
Ook binnen eenzelfde sector verschilt het patroon naargelang het gewest
Minder tijdelijk werklozen, voor gemiddeld meer dagen. Dat is het patroon voor de Brusselse economie als geheel. In de andere gewesten, zeker in het Vlaams Gewest, geldt het omgekeerde patroon: meer tijdelijk werklozen, voor gemiddeld minder dagen. Blijft ook binnen eenzelfde sector een verschillend patroon zichtbaar? Daarvoor kijken we naar hoe werkgevers tijdelijke werkloosheid binnen eenzelfde sector inzetten.
Figuren 4 en 5 vergelijken de top 20 van meest getroffen subsectoren ten opzichte van het Belgisch gemiddelde. Figuur 4 vergelijkt dezelfde sectoren voor het Brussels Gewest (blauwe kleur) en het Vlaams Gewest (paarse kleur, exclusief industrie en bouw gezien hun laag aandeel in Brussel). Figuur 5 vergelijkt dezelfde subsectoren voor het Vlaams Gewest (paarse kleur) en het Waals Gewest (grijze kleur). Terzijde: het Vlaams Gewest heeft dan wel een iets groter gewicht in het Belgisch gemiddelde, de bevindingen blijven ook overeind bij een vergelijking van de gewesten onderling.
Wat geldt voor de Vlaamse economie als geheel, geldt ook voor de sectoren afzonderlijk. Het merendeel van de sectoren (16 van de 20 sectoren) in het Vlaams Gewest (paars) is onderaan de figuur gesitueerd. Het aantal dagen tijdelijke werkloosheid blijft in bijna alle subsectoren, op vier na, ondergemiddeld. Voor het Brussels Gewest (Figuur 4, blauw) en het Waals Gewest (Figuur 5, grijs) geldt het omgekeerde: in de meeste sectoren ligt het gemiddeld aantal dagen tijdelijke werkloosheid hoger dan het Belgisch gemiddelde.
Wat meer is: dezelfde subsectoren vallen onder contrasterende kwadranten. In het Vlaams Gewest beantwoorden bijvoorbeeld volgende sectoren aan het patroon ‘meer werknemers, voor minder dagen’ (Figuur 4, kwadrant IV): reisbureaus (79); film, video, televisie (59-60); luchtvaart (51); creatieve activiteiten en amusement (90-92). In het Brussels Gewest ressorteren diezelfde sectoren onder het diametraal tegengestelde patroon ‘minder werknemers, voor meer dagen’ (Figuur 4, kwadrant II).
We nemen er de coördinaten voor één sector uit, de reisbureaus en reisorganisatoren (nace 79), in het vet weergegeven. De duurtijd van tijdelijke werkloosheid in de sector bedraagt in Vlaanderen gemiddeld 16,8 dagen tijdelijke werkloosheid, in Brussel is dat met 19,4 dagen beduidend hoger (België gemiddeld 18 dagen). Het aandeel personeel op tijdelijke werkloosheid piekt dan weer in Vlaanderen, met 68,1% van de loontrekkende tewerkstelling. In Brussel is dat 58,1% (België gemiddeld 61,5%).
Contrasterende patronen bij de inzet van tijdelijke werkloosheid voor eenzelfde sector komen ook naar voor in een vergelijking van het Vlaams Gewest en het Waals Gewest. Dat geeft figuur 5 weer. In de vergelijking zijn ook de industriesectoren en de bouw meegerekend, twee hoofdsectoren met een groter gewicht in de totale tewerkstelling in Vlaanderen en Wallonië dan in Brussel.
Het zijn opnieuw de sectoren met tewerkstelling in Vlaanderen die onderaan in de figuur terug te vinden zijn. Het gemiddeld aantal dagen is lager dan het Belgisch gemiddelde in niet minder dan 18 van de 20 meest getroffen sectoren. Diezelfde sectoren noteren in het Waals Gewest dan weer een bovengemiddeld aantal dagen. Amper vier sectoren kennen in Wallonië een gemiddeld minder aantal dagen. De andere indicator, het aandeel tijdelijke werkloosheid, is hoger of lager afhankelijk van de sector.
Voor volgende subsectoren is het patroon ‘meer werknemers, voor minder dagen’ diametraal tegenovergesteld van het patroon ‘minder werknemers, voor meer dagen’: vervaardiging elektronica (26), autoassemblage (29), overige transportindustrie (30), meubelfabricatie (31-32), luchtvaart (51), reisbureaus (79), creatieve activiteiten en amusement (90-92), overige persoonlijke diensten (96).
Ook tegenover het Vlaamse patroon ‘minder werknemers, voor minder dagen’ staat een ander patroon ‘meer werknemers, voor meer dagen’ bij dezelfde sectoren in Wallonië: textiel (13-15), metaal (24), handel (45), reclame (73), verhuur en lease (77).
Opnieuw nemen we één sector als voorbeeld, de metaalproductie (nace 24), in het vet weergegeven. In Vlaanderen zit nog 12,2% van het personeel op tijdelijke werkloosheid in maart 2021, maar voor slechts 4,1 dagen gemiddeld. In Wallonië zien we meer personeel (27,7%) in het stelsel, en tegelijk blijft de duurtijd met 7,2 dagen erg hoog. Het Belgisch gemiddelde strandt op 16,2% van het personeel, voor 5,5 dagen.
Slechts bij enkele sectoren wijkt het patroon af van de algemene bevinding. Dat is het geval voor horeca (55-56), sport en ontspanning (93), met in het Vlaamse Gewest meer werknemers voor gemiddeld meer dagen ten opzichte van het Waals Gewest, alsook meer werknemers voor meer dagen bij sport en ontspanning (93) ten opzichte van het Brussels Gewest.
Kortom, het algemene patroon van gemiddeld minder dagen tijdelijke werkloosheid (en soms meer personeel) in Vlaanderen houdt niet enkel verband met de sectorale verdeling van de tewerkstelling, maar ook met gewestelijke verschillen binnen sectoren in de wijze waarop tijdelijke werkloosheid wordt ingezet. Werkgevers in het Vlaams Gewest blijken tijdelijke werkloosheid meer te spreiden over (een groter aantal) werknemers, voor een lager gemiddeld aantal dagen per maand per persoon.
Dit patroon is wellicht ingegeven door de dreigende structurele krapte op de Vlaamse arbeidsmarkt, naast verschillen op ondernemingsniveau en motieven buiten de werkgever om[1]. Cijfers van VDAB tonen dat het aantal werkzoekenden op de Vlaamse arbeidsmarkt in mei 2021 historisch laag ligt, ook bij jongeren. Tevens is de inactiviteit amper toegenomen. Dat terwijl het aantal (openstaande) vacatures opnieuw de hoogte in schiet. De krapte op de Vlaamse arbeidsmarkt keert snel terug. Die trend speelt door in de toepassing van tijdelijke werkloosheid. Door het aantal dagen afwezigheid te beperken, proberen zeker Vlaamse werkgevers de band met hun werknemers te behouden. Zo wordt een snelle inschakeling eenvoudiger, als de arbeidsmarkt opnieuw aantrekt. Zowel de Waalse als de Brusselse arbeidsmarkt waren in hun geheel gezien voor de crisis een pak minder krap. Brussel kende zelfs één van de minste krappe arbeidsmarkten in Europa (DWSE, 2019[2]),en dat is door corona mogelijk weinig veranderd. De verschillende strategieën om tijdelijke werkloosheid in te zetten staan niet los van de te verwachten personeelstekorten. Of hoe voor een bij uitstek conjuncturele maatregel van tijdelijke werkloosheid structurele factoren op de arbeidsmarkt doorwerken.
[1] Tot 30 september 2021 wordt een soepele toepassing van het begrip “overmacht” aanvaard en kunnen alle situaties van tijdelijke werkloosheid die te wijten zijn aan het coronavirus worden beschouwd als tijdelijke werkloosheid wegens overmacht. Zo ook redenen buiten de werkgever om, omwille van de opvang van een kind, of door een verplichte quarantaine. Deze kunnen mogelijk lokale verschillen veroorzaken.
[2] Departement Werk & Sociale Economie. 2019. Arbeidsmarktkrapte in Vlaanderen. Oorzaken, verschijningsvormen en actieterreinen.
Methodologische noot
Voor de volledigheid voegen we hieronder de basistabel toe voor de drie gewesten, met de kerncijfers over tijdelijke werkloosheid, voor maart 2021. Daaronder geven we meer info bij de gebruikte databestanden.
De door ons gebruikte data zijn afkomstig van de gekoppelde dataset van RVA, RSZ en KSZ van de populatie werknemers in het stelsel van tijdelijke werkloosheid. Omwille van de benodigde koppeling zijn de data voor de meest recente maand pas een maand later beschikbaar in een voorlopige versie die nog onvolledig is. In de voorgaande maanden bedroeg het verschil tussen de voorlopige en de definitieve versie van gegevens rond de 10-15 %. Wij verwachten ook een soortgelijke opwaartse bijstelling voor de meest recente beschikbare gegevens van maart 2021.
Over tijdelijke werkloosheid zijn er verschillende cijfers in omloop. Hier gebruiken we het gekoppelde bestand, dat refertemaanden betreft: de maand waarin de periode van tijdelijke werkloosheid viel die recht geeft op de betaling, in verschillende personen. Andere tellingen zijn gebaseerd op indieningsmaanden (betalingen), waarbij voor een zelfde persoon meerdere betalingen kunnen worden geteld omdat binnen een zelfde indieningsmaand betalingen voor verschillende refertemaanden worden verricht. De refertemaand benadert dus beter de reële situatie. De cijfers over de populatie loontrekkenden (in de noemer van het aandeel tijdelijk werklozen) hebben betrekking op het tweede kwartaal 2020 voor de refertemaanden maart tot juni 2020. Voor juli 2020 tot september 2020 is dit het derde kwartaal 2020, voor oktober 2020 tot maart 2021 is dit het vierde kwartaal 2020.
Contact
- Professor Ludo Struyven, Tine Vandekerkhove, dr. Tim Goesaert, Onderzoeksgroep Onderwijs en Arbeidsmarkt (HIVA - KU Leuven)
- e-mail: ludo.struyven@kuleuven.be
- tel: 016 32 33 41, gsm: 0485 16 08 86
Meer nieuwe cijfers, trends en duiding op www.dynamstat.be
Met dank aan RSZ, RVA, KSZ, BISA, Departement WSE en IWEPS.